Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel om
het op de juiste manier in de bagage-
ruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet snel-
ler dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmo-
ment van de wielbouten en de banden-
spanning van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het re-
servewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
Plaats het wiel op de naaf met de
centreerpen 4 .
Draai de wielbouten met de hand
vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 5 enigszins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 5 .
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Bevestig de verchroomde doppen
op de overige wielbouten (volgens
uitvoering).
Berg het gereedschap op in de hou-
der.
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het nood-
reservewiel de ringen van de bouten
de velg niet raken. Als de bouten vol-
ledig zijn aangedraaid, zorgt het co-
nische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel.