2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Accelereer of decelereer naar
de gewenste snelheid en druk
de hendel naar beneden om de
snelheid in te stellen.
SET (ingesteld) wordt weerge-
geven.
De rijsnelheid op het moment
dat de schakelaar wordt losge-
laten, wordt de ingestelde snel-
heid.
■ Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de
gewenste snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
Verlagen van de snelheid
Kleine wijziging: Beweeg de
hendel kort in de gewenste rich-
ting.
Grote wijziging: Houd de hen-
del in de gewenste richting
gedrukt.
Als de afstandsregelmodus is ingeschakeld, wordt de ingestelde snelheid
als volgt verhoogd of verlaagd:
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Ongeveer 8 km/h, telkens als de hendel wordt bediend
Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h”
Ongeveer 5 km/h, telkens als de hendel wordt bediend