112
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER (
fig. 118
) (behalve
uitvoeringen met opendak)
Bij ieder achterportier bevindt zich een
plafondlampje dat automatisch inschakelt
bij het openen van het portier.
De verlichting heeft een tijdschakeling
en de werking is hetzelfde als bij de pla-
fondverlichting voor.
De lampjes gaan branden of doven als u
op het rondje van het lampenglas (A)
drukt.
fig. 117
P4U00114
Met schakelaar (B) worden de lampjes
afzonderlijk ingeschakeld.
Als u schakelaar (B) naar links schuift
(stand 1), gaat het linker lampje bran-
den. Als u de schakelaar naar rechts
schuift (stand 2), gaat het rechter lamp-
je branden.
Met schakelaar (B) in de middelste
stand (0) gaan de lampjes niet branden.
BELANGRIJK Controleer voordat u
de auto verlaat of beide schakelaars in
de middelste stand staan. Op deze ma-
nier zullen de lampjes van de plafond-
verlichting doven na het sluiten van de
portieren. Als u vergeet om een portier
te sluiten, zal na enkele seconden de
interieurverlichting automatisch doven.
Om de interieurverlichting opnieuw in te
schakelen is het voldoende het betreffen-
de portier te sluiten en weer te openen of
om een ander portier te openen.
SPIEGELVERLICHTING (
fig. 117
)
Als u de zonneklep aan passagierszijde
naar beneden plaatst, wordt de spiegel-
verlichting in de hemelbekleding zicht-
baar.
Door de verlichting kan het spiegeltje
ook bij weinig licht gebruikt worden.
Bij de uitvoering Sportwagon is de ver-
lichting ook aanwezig achter de zonne-
klep aan de bestuurderszijde.
U bedient de verlichting met schakelaar
(A) en de start-/contactsleutel in stand
MAR.
P4U00113
fig. 116
P4U00115
fig. 118