156
DEFECTE BUITEN-
VERLICHTING
ALGEMENE AANWIJZINGEN
– Als een lampje niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorge-
brand is, voordat u de lamp vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf “Een doorgebrande zeke-
ring” in dit hoofdstuk.
– Controleer, voordat u een defecte lamp
vervangt, of de contacten niet zijn geoxi-
deerd.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstelling
nog goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN (
fig. 9
)
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfitting. Ver-
wijder de lamp door de lamp uit de houder te
trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting
Voor het verwijderen van de lamp: druk
de lamp iets in, draai de lamp linksom en
verwijder de lamp.
C. Buislampen
Verwijder de lamp door de lamp uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borgveer los
te haken.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en waar-
bij geen rekening wordt gehou-
den met de technische specifica-
ties van het systeem, kunnen
storingen in de werking en zelfs
brandgevaar veroorzaken.
P4U00149P4U00150
fig. 9
GLOEILAMP TYPE W
GROOTLICHT D (H1) 55
DIMLICHT D (H7) 55
PARKEERLICHTEN VOOR B (H6W) 6
RICHTINGAANWIJZERS VOOR B (PY21W) 21
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD A (W5W) 5
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER B (P21W) 21
REMLICHTEN
/
PARKEERLICHTEN ACHTER B (21/5W) 21/5
ACHTERUITRIJLICHTEN B (P21W) 21
MISTACHTERLICHT B (P21W) 21
PLAFONDVERLICHTING VOOR EN BAGAGERUIMTEVERLICHTING C (C10W) 10
KENTEKENPLAATVERLICHTING A (W5W) 5
MISTLAMPEN VOOR D (H1) 55
DERDE REMLICHT A (3,2W) 3,2
PLAFONDVERLICHTING ACHTER, VERLICH. DASHBOARDKASTJE EN INSTAPVERL. C (C5W)
5