138
– Controleer voordat u vertrekt of de
wisserbladen niet vast aan de voorruit
zijn gevroren.
–Verwijder eventuele sneeuw van het
luchttoevoerrooster aan de onderzijde van
de voorruit.
– Blijf niet te lang met een draaiende
motor in diepe sneeuw stilstaan: door de
sneeuw kan de koolmonoxide van het uit-
laatgas in het interieur dringen.
– Zorg dat de remmen en banden in
perfecte conditie zijn.
–Controleer of het reservoir van de rui-
ten-/koplampsproeiers voldoende anti-
vries en kalkoplosser bevat.
– Rem bij voorkeur op de motor af en
vermijd bruusk remmen.
– In de winter kan op schijnbaar droge
wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral
goed op de delen van de weg die door de
aanwezigheid van bomen of rotsen weinig
zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen.
BELANGRIJK Rijd om beschadiging
van de banden te voorkomen, met ge-
monteerde sneeuwkettingen geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen.In extre-
me gevallen moet u zeer langzaam rijden
en de sneeuwkettingen verwijderen zodra
dat mogelijk is.
REMMEN
De remmen zijn van essentieel belang
voor de rijveiligheid en dienen dus altijd
perfect te functioneren.
Voor een correct gebruik, een perfecte
werking en een minimale slijtage van het
remsysteem, raden wij u aan de volgende
aanwijzingen op te volgen:
– Laat tijdens het rijden de voet niet on-
nodig op het rempedaal rusten.
– Controleer of de slag van het rempe-
daal niet door een vloermat of een ander
voorwerp wordt belemmerd.
– Controleer regelmatig de werking van
het remsysteem en in ieder geval voor
een lange rit.
– Controleer op het instrumentenpaneel
of het lampje voor te laag remvloeistofni-
veau en aangetrokken handrem
x
goed
werkt: Als het lampje
x
tijdens het rijden
gaat branden en blijft branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrokken.
Als de handrem niet is aangetrokken,
moet de auto onmiddellijk worden gestopt
en het niveau van de remvloeistof worden
gecontroleerd; als het niveau onvoldoende
is, moet vloeistof worden bijgevuld. Als het
controlelampje
d
gaat branden bij het
IN DE BERGEN RIJDEN
Het rijden in de bergen vereist extra
aandacht. Hierna volgen enkele tips voor
het rijden in de bergen:
– Controleer voordat u vertrekt de vloei-
stofniveaus (motorolie,remvloeistof, koel-
vloeistof) en de conditie van de banden.
– Rem zoveel mogelijk op de motor af
en rijd in een lage versnelling bergaf-
waarts. Daarmee voorkomt u dat de rem-
men oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afgezet-
te motor of met de versnellingspook in de
vrij-stand, en absoluut nooit met uitgeno-
men contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en ver-
mijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts inhalen
veel langzamer gaat en dat de weg daar-
om langer vrij moet zijn. Als u wordt inge-
haald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de
passerende auto dan de ruimte.
IN DE WINTER RIJDEN
Als de temperatuur onder 0 °C daalt of
bij sneeuw of ijzel raden wij u het volgen-
de aan: