135
VEILIG RIJDEN
In deze paragraaf worden tips en aan-
wijzingen gegeven voor een goed en vei-
lig gebruik van uw auto onder diverse
omstandigheden.
Bovendien vindt u een aantal suggesties
die betrekking hebben op de belangrijkste
systemen van de auto die van groot be-
lang zijn voor de rijveiligheid.
VOORDAT U WEGRIJDT
Voordat u vertrekt, en in ieder geval
voor het begin van een lange rit, raden
wij u aan de volgende handelingen uit te
voeren:
– Zet de stoel, het stuur en de achteruit-
kijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de pedalen
(vooral het rempedaal) niet door voor-
werpen wordt belemmerd.
– Houdt u bij het vervoeren van kinde-
ren aan de voorschriften die vermeld
staan in de paragraaf “Algemene opmer-
kingen over het gebruik van veiligheids-
gordels” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw
auto”.
– Controleer of de claxon goed werkt.
PARKEREN
Voer voor het parkeren van de auto de
volgende handelingen uit:
– Zet de motor uit.
– Trek de handrem aan.
– Schakel de 1
e
versnelling in als de
auto op een helling omhoog staat en de
achteruit bij een helling omlaag (gezien
in de rijrichting).
– Zet de voorwielen in een zodanige
stand dat de auto onmiddellijk stopt als
de handremhefboom per ongeluk naar
beneden wordt gezet.
Laat kinderen nooit al-
leen achter in de auto.
Neem de sleutels altijd
uit het contactslot als u de auto
verlaat en neem de sleutels mee.
Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
– Controleer de werking en de conditie
van de wisserbladen.
–Controleer de werking van de buiten-
verlichting en reinig zonodig het lampen-
glas.
– Controleer voordat u vertrekt, vooral
als u in het donker rijdt, of de koplampen
goed zijn afgesteld.
– Controleer de onderzijde van de auto
op eventuele lekkage van olie of andere
vloeistoffen.
– Controleer of eventuele bagage goed
in de bagageruimte is geladen.
– Controleer of naast uzelf ook alle
overige inzittenden de veiligheidsgordel
dragen.
– Controleer of de handrem is uitge-
schakeld en de controlelampjes op het in-
strumentenpaneel geen storingen aange-
ven. Om onverwachtse bewegingen van
de auto te voorkomen, moet bij het uit-
schakelen van de handrem het rempedaal
worden ingetrapt.